Daar kwam Adolf van Nieuwland alleen en geheel mistroostig aangestapt.
Het scheen dat zijn draver in zijn smart deelde; want het dier liet onachtzaam het hoofd hangen.
Ongetwijfeld hebt gij in de vurigste jaren uws levens een vrouw bemind,—uw ogen hebben op het wezen van een schoon beeld gerust, en uw hart heeft aan het gevoel der min meer kracht ontleend om sneller te jagen en inniger te aanbidden. Lang hebt gij een geheime vlam gekoesterd—lang hebt gij gezucht en gebeden; uw ziel was in een begeerte ontstoken die met één oogopslag kon voldaan worden: een woord kon u op aarde zalig maken.—Wanneer gij, na lange pijnen dit woord, ik min u—uit de mond der engelin hoorde, en dan uw lippen op haar brandend voorhoofd een bron van nog onbekende zielsvreugde mochten vinden—dan hebt gij geweten wat geluk en zaligheid in de wereld is...